Les 5
Vragen over vragen
Ke + Ku
- Je kan een vraag of opdracht correct lezen.
- Je kan de informatie uit de vraag gebruiken om het antwoord te formuleren.
- Je kan de betekenis van een woord achterhalen.
- Je kan een juist en volledig antwoord formuleren.
- Je kan verschillende soorten vragen herkennen.
Een instructie, een opdracht
Doe, drink, ga, markeer, doorstreep, omcirkel... zijn instructiewoorden.
Instructiewoorden zijn werkwoorden die geschreven zijn in de bevelvorm of imperatief.
Een opdracht kan zowel verbaal als non-verbaal zijn:
- verbaal: met woorden
- antwoord op de vraag, noteer het juiste begrip...
- non-verhaal: zonder woorden
- doorstreep het foute antwoord, omcirkel de juiste foto...
Soorten vragen
Ja-neevraag
- Een vraag waarop je enkel met ja of nee kunt antwoorden.
- De vraag begint altijd met een persoonsvorm.
Vraagwoordvraag
- Een vraag die start met wie, wat, waar, wanneer, waarom (= w-vragen), hoe...
- Het antwoord op de vraag is uitgebreider.
Meervoudige vraag
- In een meervoudige vraag zitten meerdere vragen in één zin.
- Je zal dus ook meerdere antwoorden moeten geven.
Meerkeuzevraag
- Bij een meerkeuzevraag worden er verschillende mogelijke antwoorden gegeven.
- Het is aan jou het juiste antwoord aan te duiden.
Vraag en antwoord
De relatie tussen vraag en antwoord
Oriënteren
- Welk vraagwoord/instructiewoord staat er?
- Hoeveel delen komen er in de vraag?
- Uit hoeveel delen bestaat het antwoord dan?
Voorbereiding
- Wat moet zeker in je antwoord komen?
- Wat heb je nodig om je opdracht uit te voeren?
Uitvoeren
- Formuleer het antwoord of voer de opdracht uit.
Reflectie
- Controleer stap O, V en U.
Vraag bepaalt opbouw van antwoord
Je antwoord bestaat uit evenveel delen als er vraagwoorden of instructiewoorden zijn.
Bepaalde vraagwoorden hebben vaste antwoordvormen. De informatie in het antwoord is aan het vraagwoord gekoppeld.
- Waarom? reden, oorzaak
- Waar? plaats
- Wie? naam/persoon
- Wanneer? tijdsaanduiding, periode
Wat is de betekenis?
Om een betekenis van een woord te achterhalen, kun je verschillende strategieën inzetten, zoals:
- De context verraadt de betekenis.
- Je zoekt de betekenis in een woordenboek of en andere informatiebron.
- Je kent de betekenis van één of meerdere woorddelen of je kent een woord dat ermee verwant is, bv. schema.
Moeilijke woorden
- lokaliseren = bepalen waar iets zich bevindt